360° perspectief
Het WODC publiceert jaarlijks tientallen onderzoeken. Soms krijgen ze veel aandacht, soms blijven ze onder de radar. De Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is zo’n onderzoek dat zowel in de media als in de politiek tot veel discussies leidde. Hoe kwam dit onderzoek tot stand? En welke impact heeft het gehad? We vragen het aan drie mensen die betrokken waren bij de eindevaluatie: onderzoeker Mariëlle Bruning, kinderrechter Ellen van Kalveen en beleidsmedewerker Willemijn Smit.
Mariëlle, jouw onderzoeksgroep werd benaderd door het WODC om een onderzoeksvoorstel in te dienen voor deze eindevaluatie. Net als twee andere onderzoeksgroepen. Hoe zijn jullie daarmee aan de slag gegaan?
Mariëlle: ‘Voor deze wetsevaluatie lag er eigenlijk al een mal. Bij de invoering van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen zijn namelijk indicatoren bepaald om te meten of de wet doet wat die moet doen. Dus of de wet kinderen voldoende beschermt. Die indicatoren heeft een onderzoeksgroep bij de tussenevaluatie in 2018 ook netjes onderzocht en daar kwamen niet heel spannende dingen uit. Voor deze eindevaluatie was de opdracht om diezelfde indicatoren weer te meten. Maar wij hadden de verwachting dat we daarmee niet de knelpunten van de wet zouden vinden. Die zitten namelijk veel meer in de context waarin de wet functioneert, in de uitvoering. Die wordt bepaald door een andere wet, namelijk de Jeugdwet. Daarom hebben we in onze onderzoeksopzet opgenomen dat we ook die contextfactoren belichten. Dat was best een spannende zet, omdat het WODC als opdrachtgever het wel aan moet durven om buiten de gebaande paden te gaan.’
Het WODC gaf jullie die ruimte, want gunde de opdracht aan jullie. Wat vond het ministerie van Justitie en Veiligheid van jullie brede onderzoeksopzet?
Willemijn: ‘We vonden de onderzoeksopzet veelbelovend, zeker dat ook de context van de wet uitgebreid aan bod zou komen. We hadden het idee dat we door deze evaluatie echt een goed en compleet beeld zouden krijgen van hoe de wet in de praktijk werkt.’
En was dit een onderzoek waar kinderrechters halsreikend naar uitkeken, Ellen?
Ellen: ‘Jazeker. Ik heb volgens mij tussendoor ook wel eens contact gehad met Mariëlle, om te vragen wanneer het onderzoek klaar zou zijn. We zaten er echt op te wachten.’
Wat waren de belangrijkste resultaten van het onderzoek?
Mariëlle: ‘Heel in het kort heeft het onderzoek uitgewezen dat de wet niet uitgevoerd kan worden zoals die bedoeld is. De contextfactoren zijn te slecht om het doel te kunnen bereiken van deze wet, namelijk de belangen van kinderen voorop stellen.’
En was dat verrassend?
Mariëlle: ‘Die resultaten had ik volledig verwacht. Maar ze waren wel veel sterker nog dan ik dacht. Echt in elk interview dat we afnamen begonnen mensen over de problemen in de uitvoering, zonder dat we hen ernaar vroegen. Dus zowel medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, gecertificeerde instellingen, rechters, ouders, pleegouders en kinderen. Toen we al die informatie bij elkaar hadden, voegde dat wel echt wat zwaarte toe.’
Mariëlle Bruning
Mariëlle Bruning is hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. Ze was eindverantwoordelijk voor het onderzoek Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, dat haar onderzoeksgroep in opdracht van het WODC uitvoerde. Daarnaast is ze plaatsvervangend rechter bij de rechtbank van Amsterdam.
Ellen van Kalveen
Ellen van Kalveen is senior kinderrechter bij de rechtbank Midden-Nederland. Daarnaast is ze voorzitter van de Expertgroep Jeugdrechters en adviseur van de Raad voor de Rechtspraak op het gebied van familierecht en jeugdstrafrecht. Ze is als expert geïnterviewd voor de eindevaluatie.
Willemijn Smit
Willemijn Smit is senior beleidsmedewerker Jeugd bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Namens het ministerie zat ze in de begeleidingscommissie van de wetsevaluatie.
Hoe was dat voor jou, Ellen?
Ellen: ‘De onderzoeksresultaten waren voor mij een externe bevestiging van de ervaringen die wij als kinderrechters al lange tijd hebben. Een bevestiging dus dat we het niet verkeerd zien.’
En waren jullie blij met de aanbevelingen die de onderzoekers deden?
Ellen: ‘Nou, over het algemeen wel. Het zijn veel aanbevelingen, die de uitvoering van de wet kunnen verbeteren. Maar deze aanbevelingen gaan niet over hoe we de contextfactoren kunnen aanpakken. Dus daarmee is dat probleem niet opgelost. Het systeem is nog steeds kapot. Dus in real life, in de praktijk, hebben wij er als rechters op korte termijn niet heel veel aan.’
Mariëlle: ‘Dat was echt het lastige aan dit onderzoek. Het is een wetsevaluatie, dus onze aanbevelingen gaan over hoe we de wet kunnen verbeteren. De wet op zich functioneert, hoewel er wel verbeteringen mogelijk zijn. Daar hebben we enkele voorstellen voor gedaan, zoals het versterken van de rechtsbescherming en het vereenvoudigen van de regeling van ondertoezichtstelling.
Maar een belangrijk resultaat van het onderzoek was dus dat er in de uitvoering van alles misgaat. Het was alleen niet onze opdracht om daar oplossingen voor te vinden. Maar het heeft eigenlijk geen zin om de wet te repareren zolang het systeem niet op orde is. Dat hebben we ook zo in ons slothoofdstuk geschreven.’
Hoe landde dit rapport bij het ministerie?
Willemijn: Er kwam heel veel media-aandacht toen dit onderzoek verscheen. Diezelfde avond stelden een aantal Kamerleden hier al vragen over tijdens een Kamerdebat over de jeugdzorg. Het ging toen allemaal ontzettend snel, dus.
We zijn direct aan de slag gegaan met de aanbevelingen uit het rapport. Veel aanbevelingen vragen om een wetsaanpassing, en dat vraagt natuurlijk tijd. Maar in de tussentijd kijken we met de sector welke stappen we nu al kunnen zetten. Zoals dat ouders vanaf januari dit jaar bij procedures gezagsbeëindiging kosteloos een advocaat kunnen krijgen en vanaf juli bij (spoed)uithuisplaatsing. Dat is kort na het rapport al mogelijk geworden.
Mariëlle: ‘En dat is echt een megasucces. In de 25 jaar dat ik onderzoeker ben zie ik dat ouders en kinderen in het buitenland een advocaat hebben bij zittingen over uithuisplaatsingen. Nederland heeft dit als een van de weinige landen niet, waardoor ouders en kinderen een stuk kwetsbaarder zijn. Door dit onderzoek was er ineens een opening om die rechtsbescherming ook in Nederland beter te regelen.’
Ellen: ‘Wat ik persoonlijk wel jammer vind is dat er is gekozen om de rechtsbijstand alleen voor ouders beschikbaar te maken, en niet voor kinderen.’
Mariëlle: ‘Zeker, dat was ook niet onze aanbeveling. Dat is een politieke keuze.’
En hoe gaat het ministerie aan de slag met de problemen in de uitvoering?
Willemijn: ‘Daar werken we samen aan met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de gemeenten, in het kader van de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. De conclusies over de problemen in de uitvoering waren ook niet nieuw voor ons, hoewel het onderzoek de urgentie van het probleem wel extra onder de aandacht heeft gebracht.’
Ellen: ‘En als ik daar iets over mag zeggen vanuit de praktijk, dan is dat een vrij frustrerend traject. Want het lijkt alsof er niks verandert, hoewel ik weet dat er van alles gaande is. Maar in de praktijk heb ik te maken een meisje van 13 jaar dat zware problematiek heeft en op een plek zit waar ze niet thuishoort, maar nergens anders heen kan. Dat laat de extreme gevoeligheid van het systeem zien.’
Wat is er dan nog nodig om de jeugdbescherming te verbeteren?
Mariëlle: ‘Ik denk dat er politieke moed nodig is, zodat de jeugdbescherming en jeugdhulp de verbeteringen krijgen die ze al heel lang verdienen. Want er zijn veel kinderen in Nederland die hulp nodig hebben op dit moment. Het kabinet en gemeenten moeten daar samen mee aan de slag, zonder naar elkaar te blijven wijzen. En het is aan het kabinet om daarin het voortouw te nemen.’
Ellen: ‘Daar sluit ik me bij aan. Er is politieke moed nodig om knopen door te hakken.’
Mariëlle: ‘En dit klinkt wat zwaar, maar ook bij onderzoekers en organisaties als het WODC is moed nodig. Want als wij netjes de indicatoren hadden onderzocht die waren afgesproken, was er nooit zoveel aandacht gekomen voor de problemen in de jeugdbescherming. En dan had dit nu niet zo hoog op de politieke agenda gestaan.’
Mariëlle Bruning
Mariëlle Bruning is hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. Ze was eindverantwoordelijk voor het onderzoek Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, dat haar onderzoeksgroep in opdracht van het WODC uitvoerde. Daarnaast is ze plaatsvervangend rechter bij de rechtbank van Amsterdam.
Ellen van Kalveen
Ellen van Kalveen is senior kinderrechter bij de rechtbank Midden-Nederland. Daarnaast is ze voorzitter van de Expertgroep Jeugdrechters en adviseur van de Raad voor de Rechtspraak op het gebied van familierecht en jeugdstrafrecht. Ze is als expert geïnterviewd voor de eindevaluatie.
Willemijn Smit
Willemijn Smit is senior beleidsmedewerker Jeugd bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Namens het ministerie zat ze in de begeleidingscommissie van de wetsevaluatie.